Ik ben een asielzoeker, mijn hele leven al.

Vanaf de dag waarop ik geboren ben, en in elk land waar ik naartoe ben gevlucht, ben ik behandeld als een crimineel zonder ooit een misdaad te hebben begaan. Het enige wat ik altijd gewild heb, is om in een land te leven waar geen oorlog en geweld zijn. Om als een mens te worden behandeld en een veilig en normaal leven te leiden.

Ik behoor tot een minderheid in Afghanistan die Hazara wordt genoemd. We worden al eeuwenlang vervolgd, vermoord, tot slaaf gemaakt, verkracht, door mensen van een ander geloof of door de Taliban en Daesh. Tot de dag van vandaag. Ik ben ter wereld gekomen in een land waar oorlog heerste, in een leven waarin ik enkel vervolging heb gekend. Al bijna 18 jaar leef ik staat- en statusloos.

Samen met mijn moeder, zus en jongere broer ben ik uit Afghanistan gevlucht toen ik vier was. We gingen eerst naar Pakistan, waar we illegaal leefden. Ik ging daar naar de basisschool, tot dat niet meer mocht. Tien jaar was ik. Toen heb ik een baantje als tapijtmaker gevonden.

Maar ook in Pakistan werden we vervolgd en aangevallen. Toen ik 14 was, vielen bij een bomaanslag op een Hazara markt meer dan 150 doden en honderden gewonden. Ik had het geluk ongedeerd weg te komen. Als oudste zoon van het gezin nam ik toen een besluit: ik vertelde mijn moeder, broer en zus dat ik op zoek ging naar een land waar we allemaal veilig zouden zijn. Ik zoek nog steeds.

Ik vertrok naar Iran, waar ik een jaar illegaal in de bouw werkte. Ik werd een paar keer door de politie opgepakt en moest het geld dat ik had verdiend afgeven om vrij te komen. Na de derde keer besloot ik weer te vluchten, met het kleine beetje geld dat ik gespaard had. De reis door Iran was moeilijk, ik was alleen en illegaal. Later, in Turkije, sloot ik me aan bij andere gezinnen die op de vlucht waren, en werd het wat makkelijker. De grenzen waren toen nog open. Via Griekenland ben ik Europa binnengekomen.

In maart vorig jaar kwam ik in Maastricht terecht. Minderjarige vreemdelingen worden gehuisvest in een aparte afdeling van het AZC. Daar woon ik sindsdien.

Er is hier veel veranderd in mijn leven. Ik was eerst zo bang voor andere mensen. In het begin verstopte ik me steeds als iemand met me in gesprek wilde. Niet alleen omdat ik de taal niet sprak. Ik had nog nooit echt met iemand gepraat, nooit iemand kunnen vertrouwen.

Het afgelopen jaar heb ik zoveel dingen gedaan die ik niet voor mogelijk hield. Omdat ik minderjarig was, mocht ik naar school. Ik spreek nu Nederlands en Engels, en ga naar extra taallessen die worden aangeboden. Ik hou van koken en heb maaltijden gekookt voor grote groepen in Maastrichtse wijken. Als deelnemer in het Refugee Project Maastricht heb ik geholpen bij het organiseren van sociale evenementen. Ik heb mijn angst om in het openbaar te spreken overwonnen door presentaties te geven, om mensen te informeren over de situatie van Afghaanse asielzoekers. Ik heb vrijwilligerswerk gedaan voor Serve the City. Ik ben gek op voetbal en heb een seizoen bij een plaatselijke voetbalvereniging gespeeld.

En ongeveer een maand geleden heb ik 16 kilometer gerend in Unive Maastrichts Mooiste. Tijdens ramadan, in tropische omstandigheden onder een genadeloze zon, zonder de bananen en het water aan te nemen die de hardlopers kregen aangeboden. Dat is niet moeilijk. Je hele leven op de vlucht zijn, dat is moeilijk.  

Nog ruim twee maanden, dan word ik 18 en kan Nederland me uitzetten naar Afghanistan, een land waar ik sinds mijn vierde niet heb gewoond en nooit welkom ben geweest. Ik ben moe, ik ben het zat om te vluchten. Als Afghanistan een veilig land was voor mij en de Hazara, was ik er nooit weggegaan. Maar het is er niet veilig. De IND gelooft me niet. Als er niets gebeurt, word ik uitgezet, net als andere Afghaanse minderjarigen en gezinnen wiens asielaanvragen zijn afgewezen. We zijn niet veilig in Afghanistan. Ik ben bang.